Een man heeft in zijn testament zijn kinderen uitdrukkelijk onterfd en zijn vriendin als enig erfgename benoemd. Na het overlijden van de man is er een geschil ontstaan tussen de vriendin en de kinderen over wie recht zou hebben op de uitkering vanuit de levensverzekering van de man. Maar wie heeft recht op de uitkering?

De begunstiging op de polis is als volgt:
1. de verzekeringnemer;
2. de weduwe van de verzekeringnemer;
3. de kinderen van de verzekeringnemer, ieder voor een gelijk deel;
4. de erfgenamen van de verzekeringnemer.

De vriendin stelt dat zij recht heeft op de uitkering vanuit de levensverzekering, omdat de begunstiging van de levensverzekering niet overeenstemt met het testament van de man.  De vordering van de vriendin wordt echter door de rechtbank afgewezen.

De uitspraak

De rechtbank zegt dat de verzekeringnemer degene is die bevoegd is de begunstigden aan te wijzen voor zijn levensverzekering. Bij uitleg van deze aanwijzing wordt gekeken naar wat de bedoeling is geweest van de verzekeringnemer, waarbij ook wordt gelet op gedragingen en verklaringen van de verzekeringnemer ten tijde van de aanwijzing van de begunstigde. Gedragingen en verklaringen die daarna hebben plaatsgevonden, zijn daarbij niet van belang.

Bij het aanwijzen van de begunstigden en het aangaan van de levensverzekering in 2003 is niet gebleken dat de man een andere bedoeling heeft gehad. De man heeft na 2003 niet meer omgekeken naar de polis van de levensverzekering. Dat daarna in 2006 een samenlevingsovereenkomst is opgemaakt en hij in 2006 en 2013 zijn testament heeft herzien is niet relevant.

De aanwijzing van de man zelf als eerste begunstigde is met zijn overlijden komen te vervallen. Omdat de man en zijn vriendin ten tijde van zijn overlijden niet met elkaar getrouwd waren, is ook zij geen begunstigde. De uitkering vanuit de levensverzekering komt dan ook toe aan de onder 3. genoemde begunstigden, namelijk de kinderen.

Share This