Een echtpaar wil gezamenlijk en vrijwillig het leven beëindigen. Eerst beëindigt de man het leven van zijn vrouw om vervolgens te proberen zichzelf van het leven te beroven. Dit laatste mislukt. Daarna wordt de man voor moord op zijn vrouw onherroepelijk veroordeeld. De familie van de vrouw stelt dat de man onwaardig is om van de vrouw te erven.

In het Burgerlijk Wetboek staat dat degene die onherroepelijk veroordeeld is vanwege het om het leven brengen van iemand anders, onwaardig is om voordeel te behalen uit die nalatenschap. In datzelfde artikel staat ook dat de onwaardigheid vervalt wanneer de overledene aan de onwaardige zijn gedraging heeft vergeven.

Onwaardigheid en vergeving: de uitspraak

De onwaardigheid van de man staat vast nu hij tot de moord op zijn vrouw onherroepelijk is veroordeeld. De man doet in deze zaak een beroep op vergeving. Hij stelt dat uit verschillende aspecten vergeving van de vrouw kan worden afgeleid. Hij wijst hierbij onder andere op de gezamenlijke afscheidsbrief van hem en zijn vrouw, haar doodswens en de aangepaste testamenten. Uit deze aspecten blijkt, volgens de man, dat alles erop wijst dat zijn vrouw niet meer wilde leven en hij aan deze laatste wens heeft willen bijdragen door haar te helpen. Hij zegt dat er daarom sprake is van (impliciete) vergeving. De rechtbank merkt echter op dat uit de brieven en gedragingen niet kan worden afgeleid dat de vrouw de man heeft vergeven, omdat in de situatie waarin de man zou blijven leven niet was voorzien. In de beoogde situatie zou er niemand meer over zijn om te vergeven. Er kan niet worden uitgesloten dat de doodswens van de vrouw slechts was gericht op het gezamenlijk overlijden. Van een ondubbelzinnige wijze van vergeving is in ieder geval geen sprake volgens de rechtbank. De onwaardigheid van de man zal daarom niet vervallen op grond van vergeving. Daarom is niet de man erfgenaam van de vrouw, maar erft haar familie.

 

Share This